Tekst |
Heden veertien november negentienhonderd vijf en dertig zijn voor mij, Ambtenaar van den Burgerlijken stand der gemeente Rijnsburg, verschenen, teneinde een huwelijk aan te gaan:
de Graauw, Martinus Henricus, oud negen en twintig jaren, geboren te Megen, van beroep loodgieter, wonende te Megen, meerderjarige zoon van: de Graauw, Henricus Antonius en van Uijen, Judith, beiden overleden. en
Grimbergen, Elizabeth Catharina, oud vier en twintig jaren, geboren te Rijnsburg, zonder beroep, wonende te Rijnsburg, meerderjarige dochter van: Grimbergen, Henricus Johannes, overleden en van: van Dijk, Johanna oud vijf en vijtig jaren, zonder beroep wonende te Rijnsburg.
De moeder van de bruid voor mij tegenwoordig verklaarde haar toestemming tot dit huwelijk te geven.
De afkondiging van dit huwelijk heeft plaats gehad alhier en te Megen den tweeden november negentienhonderd vijf en dertig en is zonder stuiting afgeloopen.
Ik heb de bruidegom en bruid afgevraagd of zij elkander aannemen tot echtgenooten en getrouwelijk alle de plichten zullen vervullen, welke door de wet aan den huwelijken staat verbonden zijn. Nadat deze vragen door hen bevestigend beantwoord werden, heb ik, in naam der wet, verklaard, dat zij door het huwelijk aan elkander zijn verbonden.
Als getuigen waren tegenwoordig:
de Graauw, Jacobus Johannes, oud zes en dertig jaren, van beroep loodgieter, wonende te Megen, broeder van den bruidegom en Grimbergen, Matthijs Adrianus, oud negen en twintig jaren, van beroep smid, wonende te Rijnsburg, broeder van de bruid.
Waarvan akte, welke overeenkomstig de wet is voorgelezen.
Akte 42 |